Van de Noordpool tot op de Mount Everest, chemische stoffen tref je overal aan. “We meten dankzij onze gevoelige meetmethodes altijd wat, ook als het heel weinig is, overal kom je die stoffen tegen want we gebruiken ze allemaal”, zegt Annemarie van Wezel, hoogleraar milieu-ecologie en directeur van het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED) van de Universiteit van Amsterdam. “Het liefst zouden we teruggaan naar Adam en Eva, maar dat kan niet.” Toch is ze hoopvol gestemd. Een kentering is haalbaar, al zal dit niet eenvoudig zijn.
We zouden ons met z’n allen wel wat meer bewust mogen zijn van de gifstoffen die we gebruiken, vindt Van Wezel. Niet alleen de pesticiden die in de landbouw gewassen beschermen tegen onkruid, plagen en ziektes, ook ontsmettings- en conserveringsmiddelen, stoffen die kleding beschermen of waterafstotend maken, vlooienbestrijders en geneesmiddelen voor onszelf en onze dieren.
“Chemicaliën hebben ons veel gebracht, in de landbouw, brandveiligheid en houdbaarheid van materialen en voedsel. Uiteindelijk moeten we toe naar minder afhankelijkheid en betere beperking tot essentieel gebruik. Maar dat moet je als geheel bekijken, niet per stofje. Want verbied je dat ene stofje, dan komt er weer een ander dat er veel op lijkt voor in de plaats.”
Dat maakt het voorkomen van de verspreiding van gifstoffen zo moeilijk, legt Van Wezel uit. “In vergelijking met biociden, die nu wegens de coronapandemie veel worden gebruikt, krijgen pesticiden veel aandacht. Bij toelating beoordelen we één middel, dat in één teelt mag worden gebruikt. Het probleem is dat hetzelfde stofje ook in een andere teelt kan worden gebruikt, op een andere plaats terecht kan komen of in een heel ander kader worden gebruikt. Maar daar kijken we niet naar.”
Als lid van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) weet Van Wezel als geen ander hoe het werkt. “Het Ctgb wijst redelijk veel aanvragen af en een meerderheid van de aanvragen wordt voor toelating aangepast in bijvoorbeeld concentratie of toepassingsfrequentie. Slechts een klein percentage komt op de markt zoals het oorspronkelijk is aangevraagd.”
Toch is er vaak kritiek op het Ctgb, dat niet streng genoeg zou zijn en zou werken met verouderde normen. De Wageningse hoogleraar bodemdegradatie en landbeheer Violette Geissen zei dat onlangs nog in een interview over het Europese onderzoeksproject Sprint, dat de effecten meet van pesticiden op de gezondheid van mens, dier, plant en milieu.
Van Wezel benadrukt dat ze geen woordvoerder is van het Ctgb, maar ze weerlegt graag de suggestie dat het college werkt met verouderde normen. “De verordening is uit 2009, maar de richtlijnen worden regelmatig vernieuwd, en de middelen periodiek herbeoordeeld. Bij de beoordeling worden ook metabolieten, afbraakstoffen, van de chemische stoffen meegenomen en nieuwe inzichten verwerkt. Daarom is bijvoorbeeld het ‘bijengif’ imidacloprid niet meer toegelaten. Bij industriële chemicaliën of farmaceutica gebeurt dat niet.”
Toch kan het Sprint-project van Violette Geissen de Europese normen voor toelating van chemische stoffen mogelijk verder aanscherpen, denkt Van Wezel. Voor de toelating van één stof wordt niet gekeken naar het stapelingseffect van meerdere chemische stoffen. Naar dat cocktaileffect kijkt Geissen juist wel. Ook wordt nu niet gekeken of een stof wel nodig is, alleen wat hij doet.
“Er wordt niet gekeken naar een mogelijk niet-chemisch alternatief”, legt Van Wezel uit. “Behalve bij candidates for substitution, dat zijn stoffen die we liefst zouden verbieden maar waar nog geen alternatieven voor zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor stoffen die lang aanwezig blijven in het milieu, zich ophopen in de voedselketen of makkelijk oplosbaar zijn in water en daardoor een bedreiging kunnen vormen voor het drinkwater. Als er onvoldoende alternatieven zijn bestaat ook het gevaar van resistentie. Uiteindelijk is ook het totale volume van gebruik heel belangrijk. Dat zie je bijvoorbeeld bij glyfosaat, dat in veel onkruidbestrijders zit. Het is van zichzelf niet heel giftig, maar het wordt veel gebruikt.”
De Europese landen proberen wel stoffen eruit te halen die kankerverwekkend of hormoonverstorend zijn of mutageen, dat wil zeggen dat ze het dna beschadigen en zo erfelijke veranderingen teweegbrengen. “Er zijn nu een kleine 750 stoffen als pesticide of biocide verboden, maar een deel daarvan komt via een ander toelatingskader toch op de markt.”
Daarom pleit Van Wezel voor een algemene toelatingstoets, voor alle toepassingen. Een van haar collega’s, Joanke van Dijk, vergelijkt in een artikel in het wetenschappelijke blad Journal Environmental Management de toelatingskaders voor medicijnen, diergeneesmiddelen, pesticiden, biociden en industrieel gebruik in relatie tot de Green Deal van Eurocommissaris Frans Timmermans. Hoofdconclusie: één stof, één beoordeling. En dan zo groen mogelijk, dus afbreekbaar of in een gesloten circuit.
“Het helpt om de rotstofjes eruit te filteren en gebruik waar mogelijk te vermijden”, zegt Van Wezel. En toch heeft dat niet altijd zin. Producenten vechten de toetsing door het Ctgb regelmatig aan, “en dat winnen we niet altijd want wij mogen niet verder gaan dan de regelgeving toelaat”. Ook vragen gebruikers vaak vrijstelling van een niet toegelaten stof aan, uit landbouwkundige noodzaak of omwille van de volksgezondheid. Dat laatste gebeurde bijvoorbeeld bij bestrijding van de tijgermug. “Wij adviseren hierin, maar de bewindspersoon besluit.”
Het gaat om meerdere redenen dus niet om individuele stoffen, zegt Van Wezel. “Je schiet weinig op met een verbod als er vrijstelling wordt verleend of er een ander stofje komt dat net zo erg is. Het gaat om het geheel, alle kaders hetzelfde. Maak een database met gegevens over zowel de risico’s als de emissie, want die weten we van de meeste stoffen nog niet.”
De ambities stemmen hoopvol, vindt ze. “De Green Deal, de Europese Farm to Fork-strategie die uitgaat van een duurzame voedselketen, de chemicals strategy for sustainability, onlangs gepresenteerd door Frans Timmermans. Europa is streng en dat stuurt ook de producenten wereldwijd, want die komen graag op de Europese markt. We kunnen stoffen op lagere niveaus meten, dat legt druk bij de industrie om na te denken over green chemicals. We kunnen voorspellen welke stoffen lastig worden en we hebben fantastische jonge mensen die zich hiermee bezighouden.”
“We willen naar een gifvrij milieu. Dan moet je als consument ook weten hoe afhankelijk je bent van die stoffen, welke rol ze spelen in ons dagelijks leven, onze hygiëne, bij plaagpreventie. Je handen wassen met zeep maakt het virus ook kapot, dan heb je geen chemicaliën nodig.”