Door Dirk Draulans
Nieuw wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat bijen en hommels nog inventiever zijn dan we al dachten. Maar ze krijgen het kwaad, vooral door pesticiden en het verlies van wilde bloemen.
Een van de eerste Nobelprijzen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ging (in 1973) naar de Oostenrijkse bijenexpert Karl von Frisch. Hij ontdekte onder meer de complexe dansjes waarmee honingbijen elkaar in een kolonie de weg naar interessante voedselbronnen wijzen. Vandaag hebben wetenschappers de principes van de bijendans zo goed in de vingers dat ze hem kunnen decoderen, en ermee bepalen waar de diertjes geschikte bloemen vonden.
Hoewel er al lang intens naar honingbijen gekeken wordt, komen er nog altijd nieuwe inzichten bij. Ook de naar schatting 20.000 wilde bijensoorten (hommels inbegrepen) leveren boeiende verhalen op. Ze illustreren hoe slim en flexibel de diertjes zijn. Zo meldde het vakblad Science dat het mogelijk is hommels in experimentele omstandigheden te leren hoe ze een balletje in een minigoal moeten rollen. Een volslagen onnatuurlijk gedrag, maar het bewijst dat insecten vrij makkelijk complexe gedragingen machtig kunnen worden.
Hommels kunnen ook leren van andere individuen, en kunnen wat ze leren verfijnen door te oefenen. Dat bleek uit experimenten waarin hommels aan een touwtje moesten trekken om aan voedsel te komen. Sommige geniale hommels slaagden er zelfs in dat trucje te leren zonder dat ze het andere diertjes zagen doen: ze dokterden het zelf uit.
Een studie in Scientific Reports toonde aan dat hommels aan een bloem kunnen ruiken of ze er recent al eens passeerden. Ze pikken ook de geuren van nestgenoten of vreemdelingen op. Aan de hand van die informatie bepalen ze hoe lang ze op een bloem zullen blijven zitten, want als er te veel volk gepasseerd is, dreigt de nectarvoorraad waar ze voor gekomen zijn uitgeput te zijn. Andere wetenschappers legden uit dat hommels zelfs in staat zijn planten te selecteren waarvan het stuifmeel rijk is aan voedingsstoffen – stuifmeel is een belangrijke bron van eiwitten en vetten voor de diertjes. Het zijn dus niet uitsluitend de zichtbare en geurende kenmerken van een bloem die bepalen waar een hommel landt.
Het is evenmin uitgesloten dat bijen soms profiteren van de inzichten van migranten. Een studie toonde aan dat bijen af en toe diertjes uit een ander nest in hun korf tolereren. Vooral als bijenkasten dicht bij elkaar staan, verzeilen diertjes al eens in een fout nest. Een nest wordt in principe bewaakt door jonge bijen, die controleren wie er binnen wil en beslissen wie er binnen mag. Ongeveer een derde van de migranten wordt toegelaten, vooral als er veel eten in het nest is. Dan worden de grenzen soms zelfs opengezet, zonder bewaking. Of een kolonie voordeel haalt uit de aanwezigheid van migranten is vooralsnog niet duidelijk.
Bijen zijn belangrijke bestuivers van landbouwgewassen. Wereldwijd zijn ze goed voor een opbrengst aan groenten en fruit ter waarde van 280 miljard euro. Europa produceert elk jaar 250.000 ton commerciële honing, alleen China doet beter. Het aantal imkers in Europa daalt gestaag, maar het aantal bijenkasten blijft licht stijgen – de imkers die overblijven, hebben dus een groter aantal kasten.
Veel kunnen landbouwers en imkers niet doen om bestuiving te bevorderen. Dat doen de bijen zelf wel. Onderzoek wees uit dat de haartjes op de poten van bijen, waaraan het stuifmeel plakt dat ze tijdens hun zwerftochten van de ene plant naar de andere verplaatsen, net op de juiste afstand van elkaar staan om optimale hoeveelheden stuifmeel te kunnen dragen. Een bij kan tot een derde van haar gewicht aan stuifmeel meezeulen, een hommel zelfs tweederde. De vochtigheid van de wand van de stuifmeelkorrels is zelfs van die aard dat ze makkelijker aan de haartjes blijven plakken. Bijen en bloemen zijn in de loop der tijden op elkaar ingespeeld geraakt.
Bijen gaan al meer dan 100 miljoen jaar mee in de evolutie van het leven. Ze hebben dus tijd gehad om zich aan te passen aan een cohabitatie met planten. Maar ook individuele afmetingen kunnen een rol spelen in de capaciteit tot bevruchting. Volgens een studie in Ecology and Evolution is de juiste bij voor de juiste bloem een beestje dat perfect in de bloemenkelk past, als een sleutel op een slot. Te groot of te klein zijn verkleint de kansen op succesvolle bevruchting. Een diertje raakt ook het best zowel de mannelijke als de vrouwelijke delen van een plant, zodat het beide aspecten van de bevruchting kan realiseren (vreemd stuifmeel afzetten op de vrouwelijke stamper en stuifmeel van de meeldraden meenemen).
Bloemenrijke stroken langs akkers kunnen voor bijen en hommels letterlijk een vergiftigd geschenk zijn.
Wereldwijd wordt er geklaagd over een tekort aan bijen om landbouwgewassen te bevruchten.
De commerciële honingbijpopulaties hebben klappen gekregen. Ze kregen vooral in het winterseizoen zware sterftes van nesten (‘volkjes’) te verduren – een probleem dat de naam colony collapse disorder kreeg. Dat is toe te schrijven aan verschillende factoren, waaronder een hogere vatbaarheid voor parasieten zoals mijten, die onder meer kunnen woekeren omdat gekweekte bijen in het domesticatieproces een deel van hun natuurlijke weerstand hebben verloren.Maar ook de wilde bijenpopulaties krijgen klappen, zeker omdat er in ons overgereguleerde landschap te weinig bloemen overblijven. Een recente studie in Nature toont aan dat hommelnesten in geschikte landschappen met bloemenrijke zones meer dochterkoninginnen produceren die de winter overleven om zelf een nest te beginnen. In ons land komen ongeveer 380 soorten bijen voor (waarvan een twintigtal hommels). Meer dan de helft van de appelbomen in de Benelux zou door wilde bijen bevrucht worden. Een bij of hommel kan per trip, die een uur of twee kan duren, honderden bloemen bezoeken.
Je hoort weleens dat een stadsmilieu met zijn parken en tuintjes gunstig is voor bijen. Er wordt ook meer gepleit voor het behoud van bijen in een stad of dorp dan op het platteland. Het is uiteraard geweldig dat bijen in een stadsomgeving overleven, maar een studie in The Journal of Urban Ecology stelt toch dat als de diertjes kunnen kiezen, ze het platteland verkiezen. Ze blijken niet zozeer oog te hebben voor een veelzijdig aanbod aan planten, wel voor grote plekken met hun favoriete bloemen – en daarvoor moet je de boerenbuiten op, als je de kans hebt. Het bloemenaanbod betreft dan dikwijls niet de landbouwgewassen zelf, wel de bloemen langs de rand van akkers, weilanden en beken.
Bloemenrijke akkerranden lijken de hemel op aarde voor bijen, maar ze kunnen een vergiftigd geschenk zijn – letterlijk. Twee jaar geleden omschreef een onderzoek ze als een voorbeeld van een ‘ecologische valkuil’. Ze zijn aantrekkelijk voor bijen door hun bloemenweelde, maar tegelijk kunnen ze hoge concentraties pesticiden bevatten die op akkers gespoten worden, waardoor ze schadelijk zijn. Het wordt steeds duidelijker dat zelfs de laatste lichting pesticiden (de neonicotinoïden) een dramatische invloed op het leven van bijen heeft. Beleidslui aarzelen nog om ze op grote schaal te verbieden, want de landbouwlobby’s gaan in de tegenaanval, maar het bewijs voor nefaste neveneffecten van hun gebruik stapelt zich op.
Vorige maand verscheen een studie in Scientific Reports die besloot dat een algemeen gebruikt neonicotinoïde een negatief effect heeft op de vliegcapaciteit van bijen, waardoor ze makkelijker de weg verliezen op de terugweg naar de kolonie en minder bloemen bezoeken en dus bevruchten. Afgelegde afstand, duur én vliegsnelheid werden beïnvloed. Het pesticide is dus niet rechtstreeks dodelijk voor bijen, maar indirect kan het een belangrijk effect hebben. Een vergelijkbare vaststelling was dat de intensiteit van het trillen van hommels in een bloemkelk (waardoor ze meer stuifmeel opslaan van planten zoals tomaten, waarvan de meeldraden moeilijk bereikbaar zijn) vermindert als de diertjes aan neonicotinoïden zijn blootgesteld. Dat heeft dus ook een effect op de voortplantingscapaciteit van gewassen.
Bijen kunnen verslaafd raken aan neonicotinoïden, zoals rokers verslaafd raken aan tabak.
Vorig jaar toonde een studie aan dat pesticiden de bloemkeuze van hommels wijzigen, mogelijk omdat ze een effect hebben op de werking van de hersenen van de diertjes. Er zijn zelfs aanwijzingen dat de diertjes zonder dat ze het beseffen verslaafd kunnen raken aan nectar die rijk is aan neonicotinoïden, op dezelfde manier als rokers verslaafd raken aan tabak – zowel in sigaretten als in de pesticiden zit de verslavende stof nicotine.
Zelfs in de honing en de was die honingbijen in hun raten bewaren, zitten pesticiden. Wetenschappers onderzochten 120 bijenkolonies rond appelboomgaarden die zelf niet besproeid werden, en ontdekten in 17 procent van de kolonies ontstellend hoge pesticidegehaltes. Driekwart van de kolonies had chronisch met pesticiden te maken, waarschijnlijk relicten van stoffen die op akkers in de buurt van de boomgaarden gesproeid werden. Europese wetenschappers hebben meer dan 57 verschillende pesticiden in onze bijen aangetroffen. Het gaat dus om meer dan alleen de neonicotinoïden, die ondertussen een derde van de wereldmarkt van pesticiden uitmaken.
Daarbovenop hebben commercieel geinspireerde imkers de neiging om hun korven met antibiotica te behandelen, in een poging vooral de larven te behoeden voor bacteriële infecties.
Die strategie blijkt als een boemerang terug te komen. Bijen in korven die met antibiotica behandeld worden, blijken minder lang te leven dan in normale omstandigheden. Blijkbaar hebben de antibiotica een effect op bacteriën in de darm van bijen die, net als bij de mens, essentieel zijn voor hun overleving. Als bijen minder lang leven moeten er steeds jongere dieren het veld in om voedsel te zoeken, wat ten koste gaat van de kwaliteit van de voedselvoorziening. Te jong het zware werk moeten doen, is zelden gunstig.De kans is reëel dat de Europese Commissie dit jaar een totaalverbod op het gebruik van neonicotinoïden uitvaardigt.
De dwingende vraag is hoe het verder moet. De Europese Commissie vaardigde in 2013 in afwachting van verdere studies een tijdelijk moratorium uit op het gebruik van drie algemene neonicotinoïden, en dat moratorium is verlengd. Zoals bij dit soort discussies de regel is, worden de regulerende autoriteiten gebombardeerd met studies die elkaar tegenspreken. De neonicotinoïden zijn net een commercieel succes geworden omdat ze geacht werden weinig of geen effecten op natuurlijke insectenpopulaties te hebben. De studies die aantoonden dat die effecten er wel zijn, vooral op wilde bijen en hommels, sijpelden pas door toen het gebruik van de middelen al stevig ingeburgerd was.
Het blad New Scientist opperde enkele weken geleden op basis van gelekte informatie dat Europa nog dit jaar een totaalverbod op het gebruik van neonicotinoïden zal uitvaardigen, behalve in serres. De vraag is dan wat boeren moeten doen om de mee-eters op hun gewassen te bestrijden. Teruggrijpen naar de vorige generaties pesticiden is geen optie, want die hadden ook al een zwaar effect op bijenpopulaties. Veel schadelijke insecten hebben er trouwens weerstand tegen opgebouwd.
Er zal inventiviteit nodig zijn om de strijd tegen een vermindering van de landbouwopbrengst te blijven voeren. Als boeren al zouden stoppen met preventief pesticidegebruik (sproeien nog voor een plaaginsect zich heeft aangediend) is een deel van het probleem opgelost. Ecologen pleiten ervoor dat landbouwers meer van de natuur gebruik zouden maken om plagen te bestrijden, zoals de aanwezigheid van natuurlijke vijanden stimuleren – lieveheersbeestjes in de strijd tegen bladluizen, bijvoorbeeld. Een chemisch bombardement met pesticiden kan dan bewaard worden voor als het echt niet anders kan. Maar je kunt raden wat de reactie van de doorsneeboer op dat voorstel zal zijn: njet! Samenwerken met de natuur is voor de meerderheid van de boeren niet aan de orde. Bestrijden van de natuur – dat is de corebusiness.